Homeopathie gaat uit van het zogenaamde gelijksoortigheidsprincipe: een stof (plantaardig, dierlijk of mineraal) die bij gezonde mensen/dieren bepaalde ziekteverschijnselen kan opwekken, kan soortgelijke ziekteverschijnselen bij zieke mensen/dieren juist opheffen.
Grondlegger van de homeopathie, dokter Samuel Hahnemann, ontdekte dit principe in 1790 toen hij wat kina-bast innam. Kina-bast is de ruwe vorm van kinine. Hij kreeg alle verschijnselen van malaria, terwijl kinine juist bekend stond als een geneesmiddel tegen malaria. Hij onderzocht verschillende stoffen door deze in eerste instantie zelf in te nemen en later door andere gezonde proefpersonen om zo hun exacte werking te leren kennen. Sindsdien zijn de proefnemingen doorgegaan en heeft exacte registratie van symptomen plaats gevonden. Inmiddels zijn er nu ruim duizend verschillende homeopatische middelen.
Binnen de homeopathie wordt uitgegaan van een holistische mensvisie. In deze visie wordt een mens niet opgesplitst in onderdelen, maar wordt gezien als eenheid van lichaam en geest, die in voortdurende wisselwerking is met de omgeving. De gehele mens staat centraal.